terug

Het was laat en aardedonker. De maan was verscholen achter een dik wolkendek, net als de sterren. De buitenlampen waren al uit en het enige licht dat er scheen, was het licht van de koplampen van haar auto. Martine Zomers hield haar adem in toen ze haar oprit opreed. Het grind knerste onder haar wielen en haar maag kromp ineen bij dit onheilspellende geknars dat duidelijk hoorbaar was omdat ze het raampje een paar centimeter had opengedaan. Ze bleef stil staan en luisterde ingespannen, maar hoorde geen enkel ander geluid dan het brommen van de motor van de auto. Er ontsnapte haar een voorzichtige kreun. Ze had moeite zichzelf onder controle te houden en kreeg zin om te gaan giechelen, maar ze sloeg een hand voor haar mond om zichzelf te dwingen niet te verzwakken. Met haar andere hand drukte ze op de afstandsbediening. Ze zag hoe de garagedeur zich langzaam opende.

Inwendig mopperde ze op zichzelf dat ze zo zuinig was. Waarom had ze de tijdklok van de buitenlampen zo ingesteld dat ze nu al uit waren? Dat zou ze morgen meteen veranderen. Liever een hogere energierekening dan deze ongekende angst.

Op het moment dat de deur helemaal open was, ging de lamp in de garage aan. Ze reed naar binnen en zette de motor uit. Ze zuchtte opgelucht. De eerste hindernis was genomen. Waarom was ze toch zo laat bij Iris weggegaan? Misschien kon ze beter in het vervolg helemaal niet meer 's avonds weggaan? Dan hoefde ze ook niet in het donker thuis te komen! En trouwens: waarom woonde ze toch zo afgelegen?!

Ze greep haar handtas, de afstandsbediening en de sleutel en stapte uit. Ze voelde in haar jaszak. Ja, de mobiele telefoon zat op zijn plaats. Ze aarzelde, bleef doodstil staan luisteren, maar ze hoorde niets vreemds. Uiteindelijk vermande ze zich en liep ze de garage uit, waar ze opnieuw werd overvallen door de duisternis.

Wat was dat? Voorzichtig tuurde ze de duisternis in. Die vreemde schaduw daar, was die nieuw of was die er altijd al geweest? En... bewoog de schaduw? Niet in paniek raken, sprak ze zichzelf onhoorbaar toe. Kalm blijven. Er is niets aan de hand. Hij is hier niet. Hij is er niet. Ik ben hier alleen, helemaal alleen. Die schaduw is gewoon een hele hoge, brede conifeer, die daar al minstens twintig jaar staat. Ze merkte dat een zenuwachtig gegiechel haar keel ontsnapte. Lieve help, waar was ze mee bezig?

Met stijve, voorzichtige passen liep ze de acht meter van de garage naar haar voordeur. Het kwam haar voor alsof het acht kilometer waren, maar ze haalde het. Gejaagd stak ze de sleutel in het slot, opende ze de deur, deed de ganglamp aan en knalde de deur achter zich dicht. Snel de grendels ervoor. Ze had het gehaald! Ze was veilig binnen. Ze hoorde iemand grinniken en schrok van het rare geluid, maar besefte dat ze het zelf was. Dit was echt niet goed voor haar gestel!

Ook in de huiskamer deed ze snel wat lampen aan. Dat maakte de sfeer minder griezelig en langzaam voelde ze hoe de spanning uit haar lichaam verdween. Ze pakte de draadloze telefoon die op de salontafel lag en belde haar vriendin. "Ik ben weer thuis," zei ze bibberig.

"Gezond en wel?" vroeg Iris Hoogendoorn.

"Gezond weet ik niet," verzuchtte Martine, "maar wel wel. Ik bedoel, alles is hier goed en rustig, maar mijn hart gaat als een razende tekeer."

"Dan hoop ik dat je toch lekker kunt slapen. Meid, het zal allemaal zo'n vaart niet lopen. Deuren en ramen op slot. Hou je taai en welterusten."

"Bedankt voor vanavond. Het was heerlijk om eens zo uitgebreid mijn hart te kunnen luchten," zei Martine, al voelde ze dat haar hele lijf nog rilde. Plotseling zag ze vanuit een ooghoek dat het lampje op haar antwoordapparaat knipperde. Wie kon dat zijn? Wie had er ingesproken?

"Iris…" begon ze met schorre keel, maar Iris hoorde haar niet. "Altijd welkom, hoor. Slaap ze!" riep die en verbrak de verbinding.

Doodsbang liep Martine naar het antwoordapparaat. Ze drukte op het knopje en hoorde dat ze één nieuw bericht had. Met ingehouden adem luisterde ze ernaar. "Schat, waarom neem je niet op als ik bel? Ik hou immers van je. Morgen zal ik het je bewijzen!"

Het was hem. Het was hem opnieuw! Ze herkende zijn stem uit duizenden. Klaas van Mourik. De man voor wie ze twee maanden geleden gevallen was en die haar nu een nachtmerrie bezorgde. Het klamme zweet brak haar uit, haar handen werden ijskoud, haar maag kromp verder samen. Als verlamd zakte ze in elkaar op de bank. Haar armen en benen wogen loodzwaar. Ze dacht dat ze ze nooit meer op kon tillen of erop kon staan. Ze voelde zich totaal uit het veld geslagen. Hoezo morgen? Wat morgen? Hoe wilde hij bewijzen dat hij van haar hield? Wat bedoelde hij in vredesnaam? Wanneer kwam ze ooit weer van hem af?

 

Achteraf kon ze zich niet meer herinneren hoe ze in bed gekomen was, maar ze wist wel dat ze daar nu lag. Het lampje uit, haar ogen dicht. Slapen kon ze echter totaal niet. Hoe was het toch mogelijk dat ze zich zo in Klaas had vergist? Ze had gedacht dat ze voldoende mensenkennis had opgebouwd. Ze was drieëndertig! Hoe had ze zo naïef kunnen zijn om voor hem te vallen, om hem te vertrouwen?

Ze ging rechtop zitten, maar durfde het lampje op het nachtkastje naast haar bed niet aan te doen. Stel dat hij buiten in het donker zou staan, dan zou hij weten dat ze wakker was en ze wilde niet meer dat hij iets over haar wist.

"Klaas…" verzuchtte ze.

Het was zo mooi begonnen. Het was zo spannend en opwindend geweest. Ze was lid van een club voor alleengaanden en die club organiseerde van alles. Toen ze de agenda thuiskreeg, was haar blik gevallen op een herfstwandeling over de Veluwe. Er werden de wandelaars vele verschillende soorten paddenstoelen beloofd en reeën en ander klein wild en verder natuurlijk veel frisse lucht. Ze had zich meteen opgegeven. Dat leek haar heerlijk. Daarbij was elk uitstapje van de club altijd gezellig geweest. Ze had er nog steeds geen nieuwe vriend gevonden, maar dat was ook niet echt het doel. De bedoeling van de club was om af en toe eens een avond met anderen uit te gaan. Of een middag, zoals die zondagmiddag in september.

Klaas van Mourik was een nieuw lid. Ze had hem nog nooit eerder gezien. Hij zag er knap uit, had een artistiek gelaat, door de zon gebruind. Kort, zwart haar. Zelf had ze lang blond haar. De combinatie had haar wel aangesproken, had ze glimlachend bedacht.

Hij vond haar ook aantrekkelijk, want al snel liep hij naast haar en begon een geïnteresseerd gesprek. Van alles wilde hij van haar weten, maar te intiem werd hij niet met zijn vragen. Hij leek een oprecht belangstellend mens. Het was alleen niet echt handig om tijdens het wandelen een gesprek te voeren. De leider liet hen voortdurend ophouden om naar een vliegenzwam of een knolparasolzwam te kijken. Hij wees heksenkringen aan legde uit hoe die ontstonden. Hij vertelde over giftige en eetbare paddenstoelen en plotseling zei hij dat ze doodstil moesten zijn. Dat had als resultaat dat ze even later twee reeën langs zagen lopen. Sjonge, wat was Martine onder de indruk geweest.

Ook Klaas liet blijken geraakt te zijn door de twee sierlijke, tengere dieren die zo dicht bij hen liepen en toch zo vrij waren.

Hun gesprek zetten ze na die tijd voort in een restaurant bij een hete kop chocola en later een kleine maaltijd. Daar vertelde ze hem dat ze illustratrice voor een tijdschrift was, dat ze al vier jaar geen relatie meer gehad had en best wel weer een vriend wilde hebben. Hij vertelde dat hij vertegenwoordiger was van computers en bijbehoren en de complete provincies Gelderland, Brabant en Limburg doorkruiste. Ze waren zo verschillend en dat vond Martine juist zo aantrekkelijk. Wat was dat?

Ze spitste haar oren. Hoorde ze echt een raar geluid? Zat er iemand aan haar raam te morrelen? Ze hield haar adem in om beter te kunnen luisteren, maar realiseerde zich gelukkig al snel dat het de wind was, die een tak van de boom die te dicht bij haar slaapkamerraam stond, heen en weer bewoog. Ze moest toch zien dat iemand die eens voor haar afzaagde. Misschien had Iris' vriend een motorzaag?

Het was ook belachelijk om te denken dat er iemand aan haar raam zat. Ze sliep op de eerste verdieping. Als iemand echt binnen wilde komen, kwam hij wel via de begane grond naar binnen. Had ze de deuren wel op de grendels gedaan? Moest ze opstaan en gaan controleren? Durfde ze in het donker naar beneden? Verdikkie, ze was niet meer vrij in haar eigen huis! Waarom deed ze niet gewoon de lamp aan en liep ze naar beneden, zoals anders ook altijd?

Hoe had het zo ver kunnen komen?

terug