Bang
Als je, zoals ik, alleen woont, heb je
ook alles wat in huis verdwijnt, zelf laten verdwijnen. Als mijn pinpas
niet daar ligt, waar die hoort te liggen, heb ik hem zelf niet opgeruimd.
Als mijn schoenen niet daar staan, waar ik ze had uitgetrokken, had ik ze
daar niet uitgetrokken. En als de la met zegeltjes van de supermarkt leeg
is, moet ik die zegeltjes zelf wel weggehaald hebben.
En dat was het 'm nu juist. Dat had ik
níét. Dat wist ik heel zeker. Want ik had juist onlangs gedacht dat het de
hoogste tijd werd om ze in te plakken en te kijken wat voor leuk cadeau ik
ervoor kon gaan ophalen. De la puilde uit van de gespaarde zegeltjes. Nu
vond ik er niet een.
En dat is eng. Dat is ronduit eng en
beangstigend. Was ik bezig gek te worden? Had ik bezoek gehad van iemand
die ook deze zegeltjes spaarde? Was er een inbreker geweest die alleen om
zegeltjes gaf?
Ik voelde dat ik bang werd en dat is een
grote zeldzaamheid voor mij. Er loopt hier van alles door huis: muizen,
salamandertjes, kikkers, spinnen, kevers, er woont van alles onder het dak:
spreeuwen, soms een marter, eekhoorn. Bang was ik nooit – maar nu?
Ik ging op onderzoek uit. Miste ik nog
meer? Ik onderzocht mijn geheugen. Wie was er geweest? En toen kwam mijn
zoon even langs. Natuurlijk vertelde ik het hem. Ik zag aan zijn gezicht
dat hij ook schrok. Dit was echt vreemd. En hij werd bang voor mij. Kon ze
hier nog wel alleen blijven wonen? Ging het wel goed met zijn moeder? "Heb
je echt overal naar de zegeltjes gezocht?" Ik knikte. "Waar lagen ze?" Ik
trok de la open, voor de twintigste keer. "Heb je in de andere la gekeken?
In de kastjes eronder?" Ja, ja, ja! "Heb je de kastjes leeggehaald?" Waarom?
Je kunt toch zo wel zien dat die honderden zegeltjes daar niet liggen. "Heb
jij ze niet meegenomen?" vroeg ik aarzelend. Er moest toch een reden voor
hun verdwijnen zijn. "Mamma!" Ondertussen haalde hij het kastje onder de la
leeg. Hij schoot in de lach. Een duidelijk opgeluchte lach. "Kijk!" Hij
vond één zegeltje en liet het me triomfantelijk zien. "En daar, tussen de
planken!" Hij opende het kastje ernaast. "Nog een!" riep hij opgetogen uit.
"Een hele sliert zelfs."
Al met al vonden we dertig zegeltjes in
alle kastjes en zoonlief wist hoe het kwam: Muizen! Ze gebruikten ze om een
nestje mee te bouwen en vervoerden ze door alle kastjes heen naar hun
geheime plekje.
Hij had gelijk, want toen ik een
schoteltje met korrels in de la zette en later wilde kijken of ervan
gegeten was, zat muis midden op het schoteltje zijn buikje vol te eten. Hij
keek me met zijn kraaloogjes aan en ik wist dat híj nu bang was – en
terecht, want de verleidelijke korrels waren giftig. "Sorry," zei ik
zachtjes, "maar echt, zoveel muis in huis, dát gaat me te ver!"
15 april 2007
Terug
|