HOOFDSTUK 1
‘Ik heb de baan! Ik ben
aangenomen!’ riep Govert Ronda nog voor hij de huiskamer binnen was.
Wietskes hart stond even
stil. Een vleug van teleurstelling ging door haar heen. Ze wist zich
echter snel te herstellen en spreidde haar armen wijd uit om hem
stralend te omhelzen. ‘Gefeliciteerd!’
‘Dank je,’ zei hij blij en
opgetogen ging hij verder: ‘Het lijken me geweldige mensen om mee samen
te werken en de baan is echt ontzettend interessant. Ik heb mijn
werkplek alvast gezien en mijn naaste collega’s. Mijn chef natuurlijk
ook. En ...’
‘Moet je niet eten?’
onderbrak Wietske hem. ‘Ik hoef alleen maar even de magnetron aan te
zetten.’
‘Graag, ja, ik heb best
honger.’ Hij keek op zijn horloge en lachte. ‘Logisch, het is al bijna
negen uur. Ik heb er toch nog drie uur over gedaan. Ik kwam natuurlijk
ook meteen in de spits terecht. Ik dacht dat die om halfzes wel voorbij
zou zijn. Ik ben het duidelijk ontwend, die drukte en hoe het ook alweer
was.’
‘En je wilt toch terug?’
vroeg ze, terwijl ze zich omdraaide en naar de keuken liep. Ze had
moeite zich goed te houden, maar wilde zijn vreugde niet bederven, mócht
die niet bederven. Afspraak was immers afspraak, en ze hád het beloofd!
Toch wist ze dat haar ogen niet zo vrolijk stonden als ze normaal
stonden. Daarom was ze blij dat ze even naar de keuken kon vluchten.
Govert kwam haar echter
achterna, sloeg haar armen om haar heen, terwijl ze de magnetron
instelde, en drukte haar rug tegen zijn borstkas. ‘Ik had nooit gedacht
dat ik zo snel een baan kon vinden, maar ze vonden me echt helemaal
geschikt voor het werk en ik zelf ook. Ik zal ook af en toe op reis
moeten. Dan ben je me een paar dagen kwijt.’ Hij lachte en draaide haar
om, zodat ze hem wel aan moest kijken. ‘En jij? Wat vind jij ervan?’
Ze glimlachte voorzichtig.
‘Dat weet je allang, maar ik ben heel blij voor je. Wanneer ga je
beginnen?’
‘1 augustus.’
‘Zo gauw al?’
‘Ja, ik heb maar twee
maanden opzegtermijn, dus dat moet kunnen. Wat zal mijn baas raar
opkijken morgen als ik mijn ontslag indien.’
‘Hij zal je wel missen,
want je was een goede kracht.’
Govert knikte. ‘Maar hij
weet dat ik geen Groninger ben en dat ik hier maar niet kan wennen. Hij
zal het vast wel verwachten dat ik een keer vertrek. Slapen de kinderen
al?’
‘Natuurlijk. Ik wist
immers niet hoe laat je thuis zou komen, dus ik heb ze niet opgehouden.
Ze moeten er morgen weer vroeg uit.’
‘Ik had je wel kunnen
bellen of sms’en, maar ik wilde je mijn nieuws persoonlijk vertellen.
Bovendien stond ik meteen al vast in de file en had ik ook geen idee hoe
lang dat zou gaan duren.’ Hij keek haar opeens ernstig aan. ‘Hoe moet
dat allemaal? Ga je ook morgen je baan opzeggen? En de kinderen? Ze
vertelden bij Rombouts dat er lange wachtlijsten zijn voor
crčches, maar zelf hebben ze ook een kinderopvang. Daarvan kunnen we
gebruik maken.’
‘Dat is tenminste iets,’
vond Wietske, die plotseling meer zin kreeg om in huilen uit te barsten
dan om een vreugdedansje te maken. Ze haalde het bord uit de magnetron,
pakte het bestek dat ze klaargelegd had en liep terug naar de huiskamer.
Ze zette zijn eten op de tafel, maar ging zelf naast Puck, hun rode
kater, op de bank zitten om televisie te kijken. Puck maakte meteen van
de gelegenheid gebruik en kroop op haar schoot.
Govert wierp haar een
ietwat teleurgestelde blik toe en dat begreep ze wel. Hij was nog vol
van de baan en wilde haar nog veel meer vertellen en natuurlijk zo snel
mogelijk plannen maken, maar ze had het gevoel dat ze het op dit moment
niet aankon. ‘Even CSI uitzien, anders weet ik niet wie het
gedaan heeft,’ zei ze verontschuldigend en zette het geluid wat harder.
Ze zag echter niets. Haar hoofd tolde en draaide op volle toeren. Want
ja, hoe moest dat verder? Het was eind mei. Ze hadden nog twee maanden
en een week en dan zou Govert in Haarlem gaan werken. Heen en weer
reizen was geen optie. Daarvoor was het te ver. Ze woonden immers in
Winschoten, nog voorbij Groningen, gezien vanuit het westen. Hij kon
natuurlijk tijdelijk in pension. Daar hadden ze het al over gehad,
voordat hij ging solliciteren. Dan kregen ze een weekendhuwelijk en daar
zat ze niet op te wachten. Dus moesten ze er alles aan doen om voor 1
augustus een huis te vinden dat ze allemaal leuk vonden. En hoe zouden
Olivia en Fabian reageren? Oké, ze waren nog maar vier en twee, maar ze
zouden zeker hun vriendjes van de crčche, speelzaal en het
gastouderadres gaan missen en gek aankijken tegen een nieuwe juf en
andere kinderen. De kinderen zouden zelfs anders praten, want hier werd
behoorlijk Gronings gepraat. Gelukkig hadden ze thuis altijd Nederlands
gepraat, omdat Govert nu eenmaal een Hollander was, maar toch ... Voor
hen zou alles vreemd zijn, maar ze zouden waarschijnlijk ook wel snel
wennen op hun leeftijd.
Wietske zuchtte zacht.
Govert en zij hadden dit allemaal uitgebreid besproken voordat hij zijn
sollicitatiebrief schreef, maar ze had in stilte gehoopt dat hij niet
aangenomen zou worden en dat het nog minstens een jaar zou duren voor
hij ander werk had. Je hoorde zo vaak van mensen die jaren werkloos
waren, omdat ze de ene na de andere afwijzing kregen. Govert was niet
werkloos, maar op een afwijzing had ze toch wel gehoopt. Dat was niet
lief, en ze zou ook te allen tijde proberen dat niet te laten merken,
maar het was wel de waarheid.
Ze drukte de televisie uit,
zette Puck van haar schoot en kwam overeind. Ze ging bij Govert zitten
en legde haar armen op tafel. ‘We moeten maar snel gaan kijken of er een
geschikt huis is dat we allebei mooi vinden.’
‘Ja, en dit te koop zetten.
Gelukkig las ik onlangs in de krant dat de huizenmarkt weer aantrekt,
want het zou jammer zijn als we straks met twee huizen zitten. Dat wordt
een dure grap. Zullen we samen op internet kijken wat er zoal te koop
staat in Haarlem?’
‘Er staat een heel mooi
huis met vier slaapkamers te koop,’ zei Wietske. ‘Maar de prijzen liggen
in het westen wel een stuk hoger dan hier.’
‘Hoe weet jij dat?’ Hij
keek haar verrast aan.
‘Ik heb al op internet
gesnuffeld. Ik wilde zien hoe de huizen er daar uitzien en wat de
prijzen zijn. Ik ben bang dat we het financieel wel een stuk moeilijker
gaan krijgen. Vooral omdat ik zelf nog geen werk heb in Haarlem.’
‘Dus je hebt al gekeken?
Wat lief van je!’ Govert lachte en boog zich naar haar toe voor een
vlugge kus. Die smaakte naar spinazie en omelet.
‘Ik zal je toetje even
halen,’ zei Wietske en verdween de keuken in om al snel terug te komen
met een schaaltje vruchtenyoghurt.
‘Dank je. Zeg, kan je dat
huis niet even opzoeken? Ik ben benieuwd wat je gevonden hebt en in
welke wijk het ligt. Rombouts zit in Zuid. Ik ga er trouwens
financieel wel op vooruit, hoor. Zeker tweehonderd euro per maand netto
meer. Dus we kunnen ons wel iets meer dan nu permitteren.’
‘Als ik ook werk vind,
Govert. Anders gaan we er flink op achteruit.’ Wietske liep op de
computer af die nog aanstond en klikte op de pagina die ze die dag
bekeken had. Dat hij het lief vond, dat ze al had zitten zoeken, liet ze
maar zo. Uit liefde had ze het namelijk niet gedaan, meer om te zien of
het allemaal wel haalbaar was. En als dat niet zo zou blijken te zijn,
hoopte ze dat hij op zijn beslissing terug zou komen. Nee, lief was het
niet geweest dat ze had zitten kijken. Maar nu ze de gelukkige blik in
zijn ogen zag, omdat hij echt zo blij was dat hij werk in Haarlem had
gevonden, schaamde ze zich. ‘Vergierdeweg,’ zei ze. ‘Haarlem-Noord, zie
ik erbij staan.’
‘Daar ben ik niet bekend,
maar het is wel een heel eind rijden naar mijn werk.’
‘Altijd dichterbij dan
hier vandaan,’ zei ze glimlachend.
Govert kwam achter haar
staan en keek over haar schouder naar het huis. ‘Dat is een oud huis.’
‘Klopt, en daarom vind ik
het mooi. Het doet me toch een beetje denken aan de huizen hier in het
centrum van Winschoten.’
‘Terwijl ik dacht dat het
juist leuk was om eens in een nieuw huis te wonen. Ik heb hier alle
dagen al oude huizen gezien. Een buitenwijk of zo, die nog niet echt oud
is. Tien, vijftien jaar. Beetje ruim opgezet, zodat er voor de kinderen
ook plek is om te spelen. Laat mij eens kijken wat ze nog meer aanbieden.’
Hij pakte een stoel en schoof die dicht naast de hare. Ze trok haar hand
terug van de muis en voelde zich ongelooflijk somber. Weg uit Winschoten,
haar geboortedorp. En dan ook nog weg uit de oude vertrouwde straten?
Naar een nieuwbouwwijk? Nee, Govert, dat wil ik echt niet! Maar ze hield
haar mond en liet hem zijn gang gaan.
**
De volgende dag haastte
Wietske zich tussen de middag van haar werk als administratief
medewerkster naar de cafetaria vlak bij het station. Alhoewel haasten
eigenlijk een woord was dat in de dorpen in de provincie Groningen nog
niet zo ingeburgerd was.
Wietske was in Winschoten
geboren en getogen. Haar ouders waren vlak voor haar geboorte naar dit
dorp verhuisd. Ze kende dus erg veel mensen en erg veel mensen kenden
haar. Sommigen hielden haar staande voor een praatje. Maar ook het
groeten van iedereen die ze tegenkwam hield op, terwijl ze daar vandaag
juist geen tijd voor had. Ze had maar een halfuur pauze en wilde die
tijd zo goed mogelijk benutten.
Enigszins buiten adem kwam
ze in de cafetaria aan. Haar vriendin Joyce was er al. ‘Hoi, meid, heb
je hard gelopen?’ Joyce gaf haar een kus op haar wang.
‘Ik heb maar zo weinig
tijd en er is zo veel te vertellen.’
‘Ik heb al een broodje
kroket voor je besteld.’
‘Lekker!’ Wietske lachte.
Ze waren nu drie jaar bevriend, en Joyce kende haar voorkeuren al goed.
‘Wat is er zo dringend,
dat je je pauze ervoor opoffert?’ vroeg Joyce lachend.
‘Govert is aangenomen.’
‘Aangenomen? Bedoel je die
baan in Haarlem?’
‘Precies,’ zei Wietske
beteuterd.
‘Meid, wat afschuwelijk
voor je.’
Ondanks alles moest
Wietske lachen. ‘Daar meen je geen snars van.’
‘Natuurlijk wel. Ik weet
hoe je aan Winschoten hangt en hoe moeilijk je hier weg kunt. Kijk, ik
vind het hier heerlijk wonen, maar als ik morgen terug kan naar de
Randstad, zeg ik geen nee, hoor. De mensen zijn hier allemaal even
vriendelijk, maar ze zijn toch anders. Soms verlang ik hevig naar de
sfeer van Zoetermeer, waar ik me nog steeds meer thuis voel dan hier.’
‘Maar het is er zo druk,
zo gejaagd. Dat valt me elke keer op als we naar Goverts ouders gaan.
Zesbaanswegen heb je daar. Soms zelfs achtbaans. De auto’s komen van
alle kanten op je af. En in de winkelstraten is het ook altijd een
gejacht en gejaag. Niemand groet je, ze hebben nergens tijd voor. Alleen
maar haast,’ protesteerde Wietske.
‘Een broodje kroket en een
broodje frikandel,’ werd er omgeroepen.
Joyce stond op. ‘Dat is
voor ons.’ Ze haalde de broodjes op en ging weer tegenover haar vriendin
zitten. ‘Nou, vertel. Wanneer gaat het gebeuren en wat voor baan is
het?’
‘Op 1 augustus al.’
‘Dat is snel. Gaan jullie
dan nog wel op vakantie?’ vroeg Joyce.
‘Ook dat nog,’ verzuchtte
Wietske. ‘Helemaal nog niet aan gedacht. Maar we moeten wel. We hebben
het huisje op Terschelling al geboekt én betaald. Dat kunnen we niet
zomaar annuleren. Dat is jammer van het geld. Verhuizen is vast geen
geldige reden om te annuleren. Bovendien had ik me er zo op verheugd.
Het komt veel te onverwachts voor me. Ik heb vanmorgen mijn baas op de
hoogte gebracht. Dan kan hij er vast rekening mee houden. Opzeggen wilde
ik nog niet doen. Als we geen huis vinden, moet Govert zo lang in een
pension. Dat is duur. Dan kunnen we mijn geld goed gebruiken. Maar ik
vond het niet leuk om het mijn baas te vertellen.’ Ze haalde haar
schouders op. ‘Sorry, hoor. Ik weet dat ik blij moet zijn voor Govert,
maar Winschoten betekent zo veel voor me. En trouwens ...’ Ze keek haar
vriendin aan. ‘Vind maar weer eens werk. Leuk werk! Daar wonen veel meer
mensen, die allemaal een baantje zoeken.’
‘Maar er zijn ook meer
baantjes, Wietske.’
‘Dat zal wel, ja.’
‘Nou, wat gaat Govert in
Haarlem doen?’
‘Rombouts is een
houthandel. Ze importeren hardhout. Dat moet aan veel eisen voldoen. Je
kunt niet zomaar in het wilde weg bomen gaan kappen. Het is de bedoeling
dat hij dat in de gaten gaat houden. Dat er duurzaam gekapt wordt. En
dat het hout gecertificeerd is. Af en toe moet hij ook naar die landen
toe. Brazilië, Maleisië.’
‘Klinkt goed.’
‘Voor hem is het ook een
droombaan. Komt zijn opleiding Tropische bosbouw toch nog van pas. Dat
heeft hij hier veel minder. Morgen komt de makelaar langs,’ sprong
Wietske van de hak op de tak.
Maar Joyce had geen moeite
haar te volgen. ‘Jullie zetten je huis te koop.’
‘Ja. We willen het graag
zo snel mogelijk kwijt en zo snel mogelijk verhuizen. Het lijkt me niks
als Govert door de week in een pension zit. Ik ga je missen, weet je.’
‘Dat hoeft toch niet?’
riep Joyce uit. ‘We blijven toch gewoon vriendinnen.’
‘Natuurlijk wel, maar van
samen een broodje eten zal niet veel meer komen.’
‘Neem een ruim huis, dan
kom ik eens logeren. En jouw moeder woont toch hier? Je komt vast
weleens terug om haar te bezoeken, toch? Nou, dan spreken wij ook af
voor die dag.’
**
Haar moeder ... Die wist
het ook nog niet en ze kon het haar maar beter zo snel mogelijk
vertellen. Dat was misschien een nadeel van een dorp, de dingen werden
altijd erg snel doorverteld. Wietske zou het niet leuk vinden als haar
moeder het van een ander hoorde en zodra iemand de makelaar gezien had,
wist het halve dorp wat er aan de hand was. Nu ja, ze zouden in elk
geval weten dat ze hun huis te koop wilden zetten. Misschien nog niet
direct waarom. Maar dat zou haar moeder wel begrijpen.
Haar vader kon ze ’s
avonds wel bellen. Sinds haar ouders gescheiden waren, was het contact
met haar vader minimaal. Hij woonde ook niet meer in hun dorp, maar in
de stad Groningen. Hoewel, bedacht ze nu, het was niet helemaal waar. In
het begin was ze zeer regelmatig een weekend bij hem wezen logeren, maar
later, misschien pas sinds een jaar of zes had hij zich teruggetrokken
en ervoor gezorgd dat het contact steeds minder en minder werd. Ze had
nooit begrepen wat daar de reden voor was en het hem ronduit gevraagd,
maar een antwoord had ze niet gekregen. Het had haar wel pijn gedaan dat
haar vader zo overduidelijk liefst zo weinig mogelijk contact met haar
wilde, maar ze had zich erbij neergelegd.
Ze had Govert ontmoet
tijdens een dagje uit naar de Jaarbeurs in Utrecht en dat was zo’n
donderslag bij heldere hemel geweest, met als gevolg een huwelijk en
twee kinderen, dat ze nauwelijks nog tijd had om aan het minimale
contact met haar vader te denken. Toch zou ze hem vanavond wel bellen om
te vertellen dat ze gingen verhuizen.
Wietske haalde meteen uit
haar werk, even na vijf uur, Olivia en Fabian op bij het gastoudergezin.
‘Lieverds, we gaan even langs oma.’
’Dat doen we niet,’ zei
Olivia pertinent.
‘Zeker wel,’ hield Wietske
vol.
‘Maar ik ga niet. Ik blijf
wel hier,’ vond Olivia. ‘Oma is helemaal niet lief.’
Zo, die zat, dacht Wietske
en ze voelde de pijn van dit duidelijke en heldere antwoord. Omdat ze
diep van binnen haar vierjarige dochter gelijk moest geven. ‘Ik wil
alleen even met oma praten. We blijven niet lang. Daarna gaan we snel
naar huis. We eten vanavond patat,’ probeerde ze haar dochter te paaien.
Het werkte. ‘Patat, patat,
hoor je dat, Fabian. We eten patat.’
Wietske trok hun de jasjes
aan en met aan elke hand een kind verliet ze de woning van de gastouders.
‘Tot dinsdag,’ riep ze opgewekt, maar ze voelde zich niet opgewekt.
Vandaag was het donderdag. Wietske werkte twintig uur en was altijd op
vrijdag en maandag vrij. Ze had een heel weekend voor de boeg, maar het
zou een weekend van spijkers met koppen worden. Dat kon niet anders.
Vermoedelijk zelfs een rit naar Haarlem, om de op internet gevonden
huizen van dichtbij te bekijken.
Ze zette Fabian in het
zitje achterop haar fiets en lette goed op Olivia, die sinds kort
zelfstandig fietste, maar vaak nog erg wiebelde. Zo reden ze naar haar
moeder, die niet ver van hun huis vandaan woonde en ook niet ver van het
gastoudergezin.
‘Oma?’ zei Fabian vragend,
die blijkbaar niet begrepen had wat ze gingen doen.
‘Ja, we gaan even naar oma,’
zei Wietske.
Fabian zei niets en ook
dat deed pijn. Een kleinkind zou moeten juichen als hij naar zijn oma
ging, dacht ze.
‘Hoi moeder, ik kom even
een nieuwtje vertellen.’
‘Dat doe je dan wel op een
vervelend moment. Je weet toch dat ik altijd om halfzes eet. Ik ben aan
het koken.’
‘Maar het is belangrijk
nieuws.’ Wietske keek haar moeder aan en zag de norse trek rond haar
mond. Ze had misschien beter moeten nadenken en vanavond pas moeten gaan.
Als de kinderen in bed lagen en haar moeder klaar was met eten. Maar dan
zou ze haar ook storen, bedacht ze. Ze keek de hele avond televisie en
hield er niet van om dan bezoek te krijgen. ‘Gaan jullie maar even naar
de kamer,’ zei ze tegen haar kinderen. ‘Ik ga even met oma naar de
keuken.’
‘Daar komt niets van in.
Die kinderen maken alles vies als je ze niet in de gaten houdt,’ zei
Marga bits.
‘Dan maak ik dat straks
weer schoon. Kom, moeder, uw eten brandt aan.’ Wietske duwde Olivia en
Fabian in de richting van de huiskamer en liep zelf naar de keuken.
Gelukkig volgde haar moeder haar. Ze liep meteen op het fornuis af en
keek in haar pannen. Ze draaide wat aan de knoppen en mopperde in
zichzelf. ‘Nou, wat was er zo belangrijk?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Govert heeft een baan in
Haarlem gekregen.’
‘Gefeliciteerd,’ was alles
wat ze zei.
‘Gefeliciteerd?’ riep
Wietske uit. ‘Moeder, hebt u wel gehoord wat ik zei? In Haarlem?’
‘Tja, dat wist je toch van
tevoren. Dus wat moet ik anders zeggen?’
‘Dat u het jammer vindt
dat ik wegga uit Winschoten. Of dat u het sneu vindt voor mij, dat ik
hier weg moet.’ Plotseling voelde Wietske de tranen in haar ogen branden.
Kon haar moeder dan nooit eens meelevend reageren? Waarom altijd zo kil
en afstandelijk.
‘Je weet al vijf jaar dat
deze dag zou komen. Je hebt het zelf afgesproken en beloofd. Dan kan ik
geen medelijden met je hebben. De aardappels zijn gaar. Ik wil eten.’
Marga keek haar dochter vernietigend aan.
Wietske draaide haar hoofd
af en keek nietsziend naar buiten. Dat klopte. Haar moeder had gelijk.
Ze wist het al vijf jaar. Ze had echter al die vijf jaar ook gehoopt dat
het niet zou gebeuren. Ze was er zelfs van overtuigd geweest dat Govert
zich wel prettig zou gaan voelen in Winschoten, want dat kon niet anders.
Het was zo’n heerlijk dorp. Dat hij ertegen opzag om van het drukke
westen naar het rustige noorden te verhuizen, had ze ook totaal niet
begrepen, maar zo was het geweest. Terwijl Wietske dus tegen precies het
tegenovergestelde opzag. Daarom hadden ze een afspraak gemaakt. Govert
zou naar Winschoten komen, als hij daar werk kon krijgen – en dat kreeg
hij. Hij zou het vijf jaar proberen. Als hij het na die vijf jaar nog
niet naar zijn zin had, zouden ze naar het westen gaan. Ook voor vijf
jaar. Althans, als Wietske het na die vijf jaar nog niet prettig vond om
daar te wonen. Het leek een gemakkelijke afspraak. Vijf jaar was zo
lang. Daarin kon van alles gebeuren. Maar wat er gebeurde, was niet wat
ze verwachtte. Govert kon niet wennen. Hij voelde zich nooit echt op
zijn gemak in het dorp. Hij was import en hij bleef import, zoals de
mensen zeiden. Het was alsof zijn hart nog in het westen woonde. En na
vijf jaar vroeg hij haar dan ook of ze haar belofte echt gemeend had.
Had ze nee moeten zeggen?
Dat kon ze niet. Ze hield van hem. En als je iets beloofde, moest je het
doen. Als je elkaar niet kon vertrouwen, niet kon geloven dat beloftes
uitgevoerd werden, wat bleef er dan van hun huwelijk over? Dus had ze
geknikt. ‘Natuurlijk meende ik mijn belofte, al zal ik Winschoten
ongelooflijk missen en met pijn in mijn hart vertrekken.’
‘Maar je vertrekt wel?’
Hij had haar onderzoekend aangekeken en ze had moeite gehad hem recht in
de ogen te kijken, tot ze wist wat ze moest antwoorden. ‘Ja, want jij
bent belangrijker dan Winschoten. Zonder mijn dorp zal het moeilijk zijn,
maar zonder jou kan ik niet leven.’ Ze wist dat ze elk woord meende. En
dus ging Govert op zoek naar vacatures. En dus zouden ze gaan verhuizen
naar de drukte en het gehaast.
Nog een geluk dat hij
juist in Haarlem een baan had kunnen vinden. Daar woonden zijn ouders en
zijn zus ook. Helemaal eenzaam en alleen zou ze er dus niet zijn. En ze
wist dat Goverts ouders gek op Olivia en Fabian waren en dat was
gelukkig ook wederzijds. Dan werd er wel gejuicht, als ze naar opa en
oma gingen of als opa en oma kwamen.
‘We gaan al,’ zei ze tegen
haar moeder. ’Het spijt me dat ik gekomen ben. Ik dacht: u bent mijn
moeder. U zult wel begrip voor mij op kunnen brengen, maar dat was dom
om te denken, want u hebt nog nooit begrip voor me gehad of getoond. Eet
smakelijk.’ Ze liep met grote stappen de keuken uit, naar de huiskamer
toe, waar de kinderen doodstil naast elkaar op de bank zaten. Hoe kon
moeder zeggen dat ze de boel vies maakten! ‘Kom,’ riep ze hen. ‘We gaan
naar huis.’
‘Patat!’ riep Olivia blij.
Ook Fabian lachte. Twee jaar was hij, maar als het om eten ging, begreep
hij precies wat er gezegd werd. Hij rende op Wietske af en sloeg zijn
armpjes om haar benen. Ze tilde de jongen op en drukte even haar gezicht
tegen zijn kleine lichaam. Hoe was het toch mogelijk dat haar moeder
niet van haar hield, of in elk geval het nooit had kunnen laten zien.
Wietske had vanaf de eerste seconde dat ze ze zag van haar kinderen
gehouden, nee, veel eerder nog, toen ze groeiden in haar buik. Een band
die door niets of niemand ooit verbroken kon worden. Blijkbaar had haar
moeder zoiets nooit gevoeld en later ook nooit aangeleerd. Misschien had
de verhuizing toch een positieve keerzijde, dacht ze grimmig. Op die
afstand moest het contact met haar moeder wel minder frequent zijn dan
nu. Misschien dat dat zo gek nog niet was. Ze zou zich dan in elk geval
stukken minder ergeren en in de steek gelaten voelen.
‘Kom, schatten, naar de
fietsen en de snackbar. Pappa zal ook wel bijna thuis zijn.’
|