Triest
Triest werd ik ervan. Van de aanblik van
mijn moeders huis. Leeggehaald, geplunderd en gestript. In de ene kast
nog twee kopjes, in de andere een slordige stapel boeken. Een gapend gat
waar eens de koelkast stond. Op de vensterbank een heel oud vaasje. In
de garage een stapel kranten en een kleine zinken teil.
Ruim dertig jaar had ze hier gewoond, had
ik haar hier bezocht, bij haar gelogeerd. Eerst met mijn kinderen, later
alleen. Mijn ouderlijk huis was het niet, omdat ze hier pas ging wonen
toen ik al uit huis was, maar háár huis was het wel. Ze had het helemaal
in bezit genomen. Nu was daar niets meer van over en dat maakte me
triest.
Dat iets, waar je dertig jaar aan gebouwd
had, in een paar dagen kon veranderen in een soort van bouwval, want dat
gevoel gaf het me.
Maar misschien was de eigenlijke reden dat
ik triest werd, wel mijn moeder. Van de ene op de andere dag niet meer
in staat om te lopen. Links verlamd, voorgoed in een rolstoel.
Halsoverkop opgenomen in een verpleegtehuis en nu een eigen
appartementje in een zorgcentrum. Ze kon niet meer terug. Heeft nooit
afscheid van haar woning kunnen nemen. Ik ben in elk geval blij dat ze
haar huis zo niet ziet, zo kaal, leeg en ontluisterd.
Gelukkig staat er veel bij haar in haar
nieuwe flatje. Ze wist ook precies wat ze daar hebben wilde aan meubels,
boeken, lampen, prullen. Daarna mochten wij, kinderen en kleinkinderen,
meenemen wat we gebruiken konden.
Ik had niets meegenomen voor mezelf. Toen
ik daar de week ervoor de kans voor had, was ik er niet toe in staat.
Voor mijn gevoel deed het afbreuk aan mijn moeders leven. Ik kon het
niet. Maar nu zag ik dat anderen het wel hadden gekund. Mijn moeder vond
het een fijn idee dat de meeste van haar spullen toch in de familie
bleven, dus wat zeurde ik? Ik pakte het oude vaasje waarvan ik wist dat
ze het al voor mijn geboorte had. En het teiltje werd me in handen
geduwd door een zus met de opmerking dat dat perfect bij mijn oude
huisje paste en daar had ze helemaal gelijk in.
Nog één keer liep ik door alle kamers,
toen was het voorbij. Einde van een tijdperk. Het nieuwe begon slechts
een paar straten verderop.
Daar vertelde ik haar van het teiltje en
ze moest lachen. ‘Weet je wel wat het is?’
Dat wist ik niet. Vroeger heb ik haar wel
zien wassen in een grote zinken pan met een wasbord. Maar die kleine
teil? ‘Het is jouw badje,’ riep ze uit. ‘Daar heb ik de eerste twee
kinderen in gebadderd.’
Hoewel het teiltje me nu opeens erg
dierbaar is, geeft het me toch een triest gevoel. Toen tilde zij mij uit
bed, waste zij me en kleedde me aan. Nu heeft zij hulp nodig bij alles,
knip ik haar nagels, smeer ik haar brood. De wereld op de kop.
3 juli 2012
Terug
|