Vogelvlucht

 


Merel is op haar vierde geadopteerd. Voor die tijd leefde ze in een kindertehuis in Bolivia, waar ze te vondeling was gelegd. Later kreeg ze een zusje, Margriet, ook uit Bolivia. Gelukkig kregen de meisjes na deze moeizame start een beter leven in Nederland. Toch? Schijn bedriegt: terwijl hun gezin voor de buitenwereld perfect leek, hield hun Nederlandse moeder niet van hen. Ze strafte de kinderen, sloeg en mishandelde ze. Uit angst voor erger hebben Merel en Margriet het nooit aan hun vader durven vertellen. Ook op school hielden ze het verborgen. Hoeveel moed heb je nodig om na zo'n jeugd uit te groeien tot een zelfstandige en sterke vrouw?

Dit is een schokkend en ontroerend verhaal. Het eerste hoofdstuk staat hieronder.

Terug naar Romans

 

Hoofdstuk 1:

April, 2011

 

Met trillende handen probeerde Merel de voordeur te openen. Ze was zo opgewonden dat ze moeite had de sleutel in het gaatje te krijgen. Toen het eindelijk lukte, grinnikte ze in zichzelf. Stel je niet zo aan, dacht ze vrolijk. Gedraag je toch volwassen. Maar dat kon ze niet. Niet op dat moment. Ze was zo blij als een kind en dat was misschien wel voor het eerst van haar leven. Ze was nooit kind geweest. En al helemaal niet blij! Ja, misschien vóór haar vierde, al betwijfelde ze zelfs dat en bovendien, ze kon het zich niet herinneren. ‘Welkom thuis!’ riep ze uitgelaten tegen zichzelf terwijl ze over de drempel van haar nieuwe woning stapte. Het rook er muf, dus liet ze de voordeur wagenwijd openstaan. Buiten was het fantastisch weer en de zwoele voorjaarsbries zou haar huis vast goeddoen.

Het eerste wat ze deed, was haar schoenen uitschoppen. Heel even verwachtte ze de schreeuwstem van moeder te horen. Wij in Nederland dragen schoenen. Hier zijn we niet zo arm als bij jullie. Maar de stem kwam niet. Natuurlijk niet. Merel schudde haar hoofd. Dit was de eerste dag van een nieuw leven. Daarin speelde moeder geen rol meer. Mócht ze geen rol meer spelen. Eindelijk begon ze aan haar eigen leven.

Met drie stappen was ze door de gang en kwam ze in de keuken, maar ze keek niet op of om. Ze liep rechtstreeks op de achterdeur af. De sleutel zat erin, die deur ging dan ook een stuk sneller open. Ze deed een stap naar buiten, voelde de stoeptegels van het terras onder haar voetzolen en bleef ademloos staan. Dit was een paradijs! Wat was dit mooi! De vorige keer dat ze hier was, om te kijken of ze hier wilde wonen, was alles kaal en grauw, maar nu... Alles leek te bloeien. Grote bomen vol prachtig roze bloemen. De takken hingen zwaar naar beneden door de uitbundige bloemenpracht. Bomen met kleine witte bloempjes, en grote witte bloemen. In de verte een struik vol geel. Ze keek haar ogen uit en liep langzaam een stukje de tuin in. Ze had geen idee hoe die bomen heetten, maar daar zou ze zeker achter komen. Ze wilde van elke boom de naam weten, maar zelfs zonder die te weten kon ze genieten van al dat natuurschoon.

Dit was beslist de mooiste week van het hele jaar, want behalve dat er voorspeld was dat de zon de hele week zou schijnen, wat op zich al geweldig was, begreep Merel natuurlijk best dat die bloemen het eeuwige leven niet hadden en dat de bloemblaadjes binnenkort van de bomen zouden dwarrelen. Dan was de pracht weer voorbij. Maar nu niet.

Met grote ogen keek ze rond. De bomen die niet in bloei stonden, waren getooid in een zachtgroene gloed van nieuwe blaadjes die bezig waren uit te komen. Ze zag zelfs bomen met een rode gloed.

In het veel te hoge gras zag ze talloze miniem kleine, blauwe bloempjes. En dat? Waren dat niet pinksterbloemen? Ze lachte opgewekt. Dat was raar. Komend weekend was het pas Pasen. Dan duurde het nog vijftig dagen voor het Pinksteren was. Die bloemen hadden er duidelijk geen verstand van. Of zij niet? Heetten ze niet zo? Zeker wist ze wel dat die knalgele bloemen paardenbloemen waren. Die had ze vroeger weleens gezocht voor het konijn op school. Hoe lang was dat geleden? Dertig, vijfendertig jaar?

Eind van der week werd ze veertig. Ze verheugde zich er zo op om die verjaardag hier in dit huis te vieren. Bij veertig begon het leven pas, werd er wel gezegd. Ze hoopte van harte dat dat waar zou zijn.

Voorzichtig deed ze nog een paar passen. Het was er zo mooi in de enorm grote tuin, dat ze bang was iets kapot te maken of te vertrappen. Maar eigenlijk zou ze hier moeten rennen, springen. Als een kind op blote voetjes dartelen in het gras, huppelen. Maar haar lijf was volwassen en haar bewegingen ook. Ze schrok op van gefladder en zag een zwarte merel wegvliegen uit een struik. Zou hij daar een nest hebben, vroeg ze zich af en liep zo zacht mogelijk op de struik af. Ze duwde wat takken aan de kant en stond opeens oog in oog met nog een merel, alleen was deze bruin. Het diertje was minstens net zo hard geschrokken als zij en een ogenblik keken ze elkaar angstig aan. Toen liet ze de takken voorzichtig weer los en deed een paar passen achteruit. Er zat een merel te broeden in de tuin. In háár tuin! Ook van vogels had ze geen verstand. Daar had moeder wel voor gezorgd. Alleen merels herkende ze direct, omdat ze zelf net zo heette. Het bruine vrouwtje met het pikzwarte mannetje. En juist die vogels zaten hier te broeden! Dit was wel iets anders dan een bloembak op het balkon van een flat. Ha. Nu lukte het haar toch en dolblij maakte ze een paar huppelpasjes in de richting van de grote schuur, haar toekomstige atelier.

De deur zat op slot. Logisch. Maar waar was de sleutel? Merel dacht terug aan het gesprek met de eigenaar en opeens wist ze het weer. Alle sleutels en reservesleutels zouden in een potje zitten dat in een keukenkastje stond. Oké, dan ging ze die nu halen, want ze wilde ook van de schuur de deur wagenwijd openzetten, zodat de wind ook daar zijn werk kon doen.

Ze nam niet dezelfde weg terug. De tuin was zo groot, dat er verschillende paadjes waren aangelegd. Maar onderhouden was de tuin niet meer. Het huis stond nu een halfjaar leeg en al die tijd had er niemand naar de tuin omgekeken. Dat betekende een boel werk, maar daar verheugde Merel zich alleen maar op. Want wat was er heerlijker dan met je handen in de aarde zitten wroeten om onkruid te plukken of bollen te planten? Gelukkig was er niet veel gras. Alleen vlak achter het huis. Gras moest je regelmatig bijhouden, anders kwam je er niet meer doorheen. En of ze daar elke week toe zou komen met alle plannen die ze op stapel had? Onkruid kon je rustig een week overslaan. Natuurlijk werd het daar niet minder van, maar of je nu een kleine plant of een grote plant moest plukken, het was allebei te doen, dacht ze. Want om heel eerlijk te zijn had ze er geen idee van wat het was om een eigen tuin te hebben.

Ze ontdekte een bankje tussen een paar struiken die dieproze bloeiden. De bloemen hadden een bijzondere geur en Merel snoof eraan. Ook de blaadjes van de plant roken zo. Ze liet zich zakken op het bankje en keek om zich heen. Hoe was het in vredesnaam mogelijk dat zij dit huis met deze tuin gekregen had? Ze voelde zich zó gelukkig. Vanuit haar ooghoek zag ze wat beweging. Voorzichtig keek ze naar links en zo ontdekte ze een vogelhuisje dat aan een boom getimmerd was. Maar dat was het niet wat haar aandacht getrokken had. Er vloog een klein gelig vogeltje uit. Merels mond viel open. Zou dat vogeltje daar wonen? Ze wilde opstaan om het van dichtbij te bekijken, maar voordat ze in beweging kwam, vloog er een klein vogeltje naar binnen. Niet lang daarna kwam het er weer uit. Ze waren een nestje aan het maken. Nog meer nesten in haar tuin! Ze moest straks beslist aan Karin vragen of zij wist wat voor vogeltjes dat waren. Wat wist ze eigenlijk weinig van de natuur. Het ergerde haar een moment. Ze was duidelijk een stadsmens geworden, en daarbij was vroeger al haar belangstelling voor vogels en dieren ogenblikkelijk de kop in gedrukt door moeder. Beesten waren vies. Ze kon het haar zo horen zeggen.

Zuchtend stond ze op. Over vier dagen werd ze veertig en nóg hoorde ze moeder in haar hoofd praten.

‘Hallo! Hallo! Volluk!’

Merel keek verward om zich heen. Werd zij geroepen? Snel volgde ze het paadje in de hoop dat het weer bij het huis uit kwam. Dat was gelukkig zo en op het terras, dat tegen het huis aan lag, stond een jongeman met een groot boeket bloemen.

‘Sorry, dat ik zomaar binnengekomen ben,’ zei hij, ‘maar er werd niet gereageerd op de bel en de voordeur stond open. Alsjeblieft.’ Hij stak haar de bloemen toe.

‘Voor mij?’ zei ze verrast.

‘Als u Merel den Hoed bent?’

’Ja.’

‘Dan zijn ze voor u. Veel plezier ermee.’

‘Dank je, maar waarom?’

‘Er zit een kaartje bij. Misschien wordt het dan duidelijk. U woont hier anders vreemd.’

Merel moest om hem lachen en knikte instemmend.

‘En bloemen hebt u helemaal niet nodig.’ Hij keek nog eens om zich heen. ‘Dat zoiets kan op een industrieterrein.’

‘Precies, dat is heel vreemd,’ vond Merel. ‘Maar wel mooi.’

‘Als je hier bent, ja, maar voordat je er bent. Nu, ik ga weer. Ik mag wel terug door het huis, hè? Anders vind ik mijn auto niet meer.’

‘Natuurlijk.’ Ze keek hem even na, maar bekeek toen de bloemen in haar hand. Het was een schitterend boeket. Zo anders dan wat er in de tuin bloeide. Felle kleurtjes, rood en paars, een beetje lila. Van wie zou het zijn? En waarom? Opeens wist ze het. Van Karin natuurlijk. Die werkte immers bij een tuincentrum. Toch schudde ze haar hoofd. Nee, Karin zou over een uur hier zijn. Die had ze zelf mee kunnen nemen. Van Marcel konden ze niet zijn. Hij wist haar nieuwe adres gelukkig niet. Of... Maar zelfs als hij erachter gekomen was, dan nog zou hij geen bloemen sturen. Zo’n type was hij immers helemaal niet. Als hij dat wel was geweest, had ze vast niet van hem willen scheiden. Of had hij spijt gekregen? In gedachten wreef ze over haar linkerarm, waar het zo vaak pijn gedaan had als hij haar weer eens had beetgepakt. Van moeder kon ook niet, want met haar had ze het contact definitief verbroken. Die wist niet eens dat ze bij Marcel weg was, haar baan had opgezegd en vandaag hier ging wonen. Bovendien zou ze niet meer aan moeder denken. Bah! Ze duwde het papier om de bloemen opzij, zodat ze het kaartje kon vinden en toen las ze het. Ze voelde zich opgelucht. Van haar werk. Van haar baas en collega’s van wie ze afgelopen vrijdag afscheid genomen had. Wat lief, zeg. Blij haastte ze zich naar de keuken om te kijken of er misschien een vaas of emmer was achtergebleven waar ze ze in kon zetten.

 

‘Woon je hier?’ Karin vond Merel in de huiskamer. ‘De deur stond open,’ zei ze verontschuldigend.

‘Dat weet ik. Kan de boel doorwaaien. Fijn dat je er bent.’ Merel begroette haar enthousiast met drie zoenen.

‘Weet je zeker dat je hier wilt wonen?’ vroeg Karin aarzelend.

‘Ja! Echt wel.’

‘Maar het is zo...’ Karin haalde haar schouders op.

‘Zeg het maar!’

‘Zo kaal, zo achteraf, zo lelijk.’

Daar was Merel het mee eens. ‘Je hebt helemaal gelijk. Het is een belachelijke plek. Midden op een industrieterrein. Maar het is wel een huis, en het is betaalbaar.’

‘Jawel, maar ik dacht heus dat ik verkeerd was, ondanks dat mijn navigatiesysteem aangaf dat ik hierheen moest.’

‘En je bent goed uit gekomen.’

‘Ja, omdat je verteld had dat het op een industrieterrein was, anders was ik teruggegaan. Wat moet je hier?’

‘Kom mee,’ riep Merel. ‘Wacht even, eerst je ogen dichtdoen. Geef me je hand maar.’ Voorzichtig trok Merel haar vriendin mee naar de keuken en verder. ‘Hier komt een drempel. We gaan naar buiten. Ogen dichthouden, hoor.’

Karin stapte over de drempel en schuifelde achter Merel aan, die haar op het terras zette, vlak voor het kleine grasveld. ‘Je mag kijken,’ zei Merel stralend.

Karin opende haar ogen. Tegelijk viel haar mond ook open. Doodstil keek ze om zich heen, duidelijk diep onder de indruk. ‘Meid,’ zei ze uiteindelijk. ‘Dit is een paradijs!’

‘Precies, en daar in de verte, zie je dat bakstenen gebouwtje? Dat is de schuur en dat wordt mijn atelier. Wil je het zien?’

‘Jaja, maar ik moet eerst je tuin bewonderen. Het is toch niet te geloven wat hier allemaal in bloei staat. Japanse kers, magnolia, ribes, krentenbomen, fruitbomen.’

‘Fruitbomen?’ riep Merel opgetogen uit.

‘Ja, die en die. Ik denk pruimen, maar ik weet het niet zeker. Dat zie je vanzelf.’

‘Spannend, zeg.’

‘En wat er nog allemaal gaat bloeien,’ ging Karin verder. ‘De lijsterbes staat in knop en de beuken lopen uit. Je hebt een sering en een jasmijn en kijk daar eens!’ Ze zakte door haar knieën en bekeek de kleine blauwe bloempjes. ‘Ereprijs en daar maagdenpalm.’ Ze kwam weer overeind. ‘Je hebt zelfs witte en paarse judaspenning. De narcissen zijn uitgebloeid, maar die heb je dus ook.’

‘Stop!’ riep Merel. ‘Genoeg. Ik wil van alles de naam leren, maar één per keer, anders word ik gek. Vandaag wil ik weten hoe die roze boom heet.’

‘Dat is de Japanse kers, maar hij heet ook prunus. Hij begint nu al uit te vallen. Jammer. Ze bloeien altijd maar zo kort, maar gelukkig wel elk jaar.’

‘En ik wil een vogelnaam weten. Kom mee.’

‘Ik dacht dat we je huis zouden schoonmaken voordat de meubels komen?’

Merel lachte. ‘Dat gaan we ook doen, alleen die vogel nog.’

‘En je atelier.’

Merel trok haar mee naar de boom met het vogelhuisje. Ze gingen op het bankje zitten en al snel kwam er een vogeltje in beeld. ‘Dat,’ fluisterde Merel. ‘Wat is dat?’

‘Een pimpelmeesje.’

‘O, schattig, hè? Hij bouwt een nestje in dat huisje. Pimpelmeesje dus. Ik moet het maar opschrijven, anders vergeet ik het zo weer. Japanse kers, pimpelmeesje. Oké.’

‘In mei leggen alle vogels een ei,’ zei Karin. ‘En daarom moeten ze in april wel nestjes bouwen.’

Merel keek haar fronsend aan. ‘Doen ze dat?’

‘Wat?’ vroeg Karin.

‘Een ei leggen in mei. Allemaal?’

‘Joh, dat is een uitdrukking. Ken je die niet? Maart roert zijn staart, april doet wat hij wil en in mei leggen alle vogels een ei.’

‘Jullie kunnen soms grappige dingen bedenken,’ vond Merel.

‘Jullie? Wie jullie?’

‘Nou, jullie! Nederlanders.’

Karin keek haar verbluft aan. ‘En jij dan? Ben jij geen Nederlander?’

Merel bleef doodstil staan. Met grote ogen keek ze haar vriendin aan. Het bloed steeg haar naar de wangen en ze had moeite met ademhalen. Wat was dit voor raars? Waarom zei ze dit? Langzaam kwam ze weer bij haar positieven. ‘Natuurlijk ben ik Nederlander. Ik zou niet anders weten. Ik ken ook niets anders. Ik voel me echt Nederlands, want ik heb niets anders om me te voelen. Maar moeder...’ Daar was ze alweer, schoot het door haar heen. ‘Moeder zei altijd: bij jullie doen ze dit of dat. Wij doen dat anders. Blijkbaar heb ik dat ongemerkt van haar overgenomen. Wat stom. Gewoon belachelijk. Ik schrik van mezelf. Kom, zeg het nog een keer: maart...’

Karin sloeg een arm om haar heen. Ze wist van Merels strijd van de afgelopen jaren. ‘Als het niet lukt,’ zei ze troostend, ‘kun je toch altijd terug naar die psychotherapeut? Dat heeft hij immers gezegd?’

Merel zuchtte. ‘Ja, en dat is prettig om te weten, maar ik had zo gehoopt dat ik het nu zelf aankon.’ Ze stond op. ‘Dan nu het atelier.’ Ze ging haar vriendin voor die langzaam volgde, genietend van al het moois in de tuin. Zelf schudde Merel haar hoofd om de muizenissen te verjagen en rechtte ze haar rug.

De deur van de schuur stond open en Merel stapte naar binnen. ‘Kijk!’ Ze zwaaide trots met haar arm de schuur door. ‘Hier kan ik me wel vermaken.’

‘Dat geloof ik ook. Sjonge, zeg. Twee grote ramen, elektriciteit voor licht en verwarming en ruimte genoeg.’ Ze haalde haar tas van haar schouder en zocht erin. ‘Voor jou.’ Ze reikte Merel een vierkant pakje aan. ‘En ik wens je heel veel geluk in je nieuwe leven.’

Merel keek verrast naar het platte pakje. Het was bijna zo plat als een brief. Ze kon niet raden wat erin zou zitten, maar toen ze het papier eraf had, schoten haar de tranen in de ogen. ‘Wat ben jij lief,’ zei ze met schorre stem. ‘Dat hang ik hier in het atelier aan de muur.’

‘Daar was het ook voor bedoeld.’

Merel hield het emaillen bordje met de tekst tegen de muur en probeerde het van een afstandje te bekijken. Ik vorm niet de steen om tot een beeld. Ik bevrijd het beeld dat zit opgesloten in de steen. ‘Dat zei Michelangelo,’ zei Merel.

‘Precies, en ik hoop dat jij net zulke mooie dingen gaat maken als hij.’

Merel lachte. ‘Dat zijn te hoge verwachtingen. Laten we maar beginnen met poetsen. Daar ben ik voorlopig nog beter in dan in beeldhouwen.’

Vrolijk liepen ze samen terug naar het huis.

‘Merel, je moet ergens een schotel met water neerzetten. Niet te diep. Het is zo kurkdroog, de vogels kunnen nergens drinken en ook niet badderen. Je zult zien dat ze ervan genieten en jij ook.’

‘Leuk idee, doe ik.’ Merel was opgetogen.

‘Wanneer komen de meubels?’

‘Vanavond wordt een deel bezorgd, in elk geval een bed, zodat ik hier kan blijven slapen. Morgen komt de rest. Allemaal spulletjes van de kringloopwinkel en drie mannen van mijn werk brengen ze. Een van hen heeft een busje, dus dat is ideaal. Ik heb bloemen van het werk gekregen.’ Merel straalde.

‘En vrijdag ben je jarig.’

‘Ja.’

‘Ben je vaker op Goede Vrijdag jarig?’

‘Geen idee. Ik weet wel dat 22 april een keer op eerste paasdag viel, maar op Goede Vrijdag?’ Ze haalde haar schouders op.

‘Het wordt voor jou in elk geval een goede vrijdag,’ zei Karin opgeruimd.

‘Maar ik vier het vrijdag niet, maar zaterdag. Dat weet je toch?’

‘Dat begrijp ik niet. Je wordt maar eens in je leven veertig, dan moet je dat toch juist op die dag vieren dat je veertig wordt en niet een dag later?’

Merel schudde nee. ‘Ik vind Goede Vrijdag geen geschikte dag. Zaterdagmiddag is veel beter. En we kunnen buiten zitten!’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Het maakt heus niets uit op welke dag ik het vier. Niemand weet exact op welke dag ik geboren ben, daarom doet een dagje eerder of later er niet toe.’ Ze keek haar vriendin peinzend aan. Zo was het. Niemand wist exact wanneer ze geboren was, want ze was te vondeling gelegd bij een kindertehuis in Bolivia en op haar vierde geadopteerd door Nederlandse mensen, meneer en mevrouw Den Hoed. Ze had zo vaak gehoord dat kinderen geadopteerd werden om ze een beter leven te geven. Merel hoopte maar één ding: dat dat betere leven dan nu eindelijk eens zou beginnen!