Zeg het  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Eerste hoofdstuk?

Dat staat hieronder!!

 

Zwaantje (34) heeft een eigen bloemenzaak in een dorp in Noord-Nederland. Bloemen betekenen veel voor haar. Ze heeft er heel wat prijzen gewonnen met haar bloemsierkunst en krijgt dan ook veel opdrachten om ergens op locatie voor bloemen te zorgen. Haar moeder helpt haar bijna dagelijks in de Gele Plomp.

Zwaantje is geboren met een klompvoet en al zie je er amper nog wat van, ze is vroeger op school vaak gepest en ze heeft nog steeds het gevoel dat ze als vrouw niets voorstelt. Ze weet dat ze prachtige bloemstukken kan maken, maar daar houdt het dan ook mee op.

Toch heeft ze een stille aanbidder. Ze kan dat niet begrijpen, maar het ergste is: ze weet niet wie het is. Telkens als ze denkt dat ze weet wie het is, blijkt hij het toch niet te zijn.

 

 

Terug naar Nieuws

 

Terug naar Romans

 

   
 

vrijdag

-1-

 

Zwaantje keek op bij het horen van de winkelbel, maar zodra ze zag wie het was, richtte ze haar blik weer op haar bezige handen. ‘Hoi, mam, wat ben je vroeg.’

‘Ach, ja, pappa moest vroeg op en daarna kon ik niet meer in slaap komen.’ Johanna liep glimlachend op haar dochter af. In haar hand had ze een stapeltje post, dat ze net uit de brievenbus in de muur van de winkel had gehaald en nu sorteerde. Eenmaal bij Zwaantje aangekomen, gaf ze haar een vluchtige kus op de wang en wilde doorlopen, maar hield in. ‘Hé, post voor jou,’ zei ze.

‘Leg maar in het kantoortje, als je wilt, mam.’

‘Nee, ik bedoel: voor jou.’

‘Ja, dat zei je, maar ik kan er nu niets mee. Ik heb vieze handen.’

‘Maar het is persoonlijk voor jou,’ hield Johanna aan.

‘Dat is alle post toch die hier in de winkel komt?’ Zwaantje keek vragend op.

‘Nee, alle post is voor jou, maar of alles nou ook persoonlijk is? Ik vind afschriften van de bank of rekeningen van de veiling niet bepaald persoonlijk. Die zijn zakelijk. Maar als je hem nu niet kunt bekijken, dan leg ik hem hier op de werkbank. Goed?’

‘Prima, mam. Zeg, waar is pappa naartoe?’

‘Zweden weer.’

‘Zweden? Dat had je helemaal niet verteld.’

‘Dat wist hij zelf ook niet. Hij kreeg het pas gisteren om vijf uur te horen. Spoedklus tussendoor. Maar hij had er veel zin in.’

‘Leuk voor hem, maar dan komt hij vandaag niet terug.’

‘Dat zit er niet in.’ Johanna grinnikte. ‘Hij heeft wel een snelle vrachtwagen, maar zo snel echt niet. Daarom was ik ook opgestaan. Hij weet niet eens zeker of het hem lukt zaterdag nog thuis te komen en dan zou het pas maandag worden, omdat vrachtwagens in Duitsland niet op zondag mogen rijden. Dus wilde ik hem uitzwaaien en toen ik eenmaal uit bed was en brood voor hem gesmeerd had en koffiegezet, tja, toen ben ik meteen maar doorgegaan met stofzuigen en de wasmachine vullen en zat ik om acht uur al kant-en-klaar in de keuken met een lekker kopje thee.’

Zwaantje keek om en zag haar moeder naar het kleine kantoortje achter de werkplaats lopen. Wat was het toch heerlijk dat ze haar in de winkel hielp. Alleen had ze het vele werk niet aangekund, maar om nu al iemand in dienst te nemen, dat kon ze financieel nog niet opbrengen. Zwaantjes blik viel op de envelop. Zwaantje, de Gele Plomp, stond erop. Alleen haar voornaam. Nou ja, zou wel van een klant zijn. Die wisten natuurlijk niet allemaal hoe haar achternaam was. Hoewel de meesten haar ouders wel kenden in dit dorp. Ze zou straks even kijken. Ze was bezig met een bruidsboeket dat om tien uur klaar moest zijn, dus ze had haar aandacht nu bij wat anders nodig.

Weer ging de winkelbel en dat was zo’n moment waarop Zwaantje extra blij was met haar moeder. Opgewekt liep Johanna de klant tegemoet. ‘Kan ik u ergens mee helpen of wilt u gewoon wat rondkijken?’

‘Zijn de bloemen vers?’ vroeg de vrouw met een kritische blik.

Zwaantje glimlachte. Zulke gesprekken kon ze met een gerust hart aan haar moeder overlaten. En natuurlijk waren de bloemen vers. Zwaantje was de dag ervoor zelf naar de bloemenveiling in Eelde geweest en bewaarde ze hier in de winkel ook in een koelruimte. Ze had ze er pas vlak voordat de winkel openging weer uit gehaald.

Voorzichtig tilde ze het boeket op en hield het in één hand. Zo zou de bruid het ook dragen en hoe stond dat? Vielen de lange pluimen die ze erin verwerkt had mooi naar beneden? Zag je op deze manier alle verschillende bloemen wel? Achter de openstaande deur naar het kantoortje zat een lange smalle spiegel. Ze sloot de deur en zag zichzelf staan met het boeket. Zorgvuldig bekeek ze het en verschikte nog een paar bloemen tot ze tevreden was. Alsof het een kunstwerk van glas was, legde ze het in de grote doos die al klaarstond op de werkbank. De bruidegom kon komen om het te halen, dacht ze vrolijk. Hij bofte maar, want al was het nog erg fris, de zon scheen. Ze konden foto’s buiten nemen.

‘Dat is mooi geworden,’ zei de kritisch kijkende vrouw opeens. Ze boog zich vanuit de winkel over de toonbank en kon zo net de doos met het bruidsboeket zien staan in de werkplaats.

‘Dank u,’ zei Zwaantje blij. ‘Nu de corsages nog.’

‘Kun je dat ook met zachtblauwe bloemen?’

‘Natuurlijk, alles is mogelijk.’

‘Hm, ik zal het mijn dochter vertellen. Die heeft ook trouwplannen. Handig om te weten dat je hier in het dorp terechtkunt.’

‘Precies,’ zei Johanna. ‘Je hoeft niet altijd ver weg om iets moois te halen.’

Zwaantje knikte vriendelijk tegen haar en verdween vervolgens de koelruimte in. Daar stond een grote doos met halve corsages. Die had ze de avond ervoor al klaargemaakt. Nu moesten de bloemen er nog bij en er moesten nog speldjes aan. Het waren niet veel corsages. Dat redde ze wel voor het tien uur was.

‘Wil je koffie?’ vroeg Johanna, nadat de klant vertrokken was met een groot boeket.

‘Nog even wachten, mam, nog een paar corsages. Dan neem ik pauze.’

Maar toen ze klaar was, stond haar moeder met een klant bij de losse snijbloemen te praten en besloot Zwaantje eindelijk in de envelop te kijken.

Het was een dubbele kaart, wit, met op de voorkant twee woorden in grote, sierlijke letters: Zeg het stond er. Zich afvragend wat ze moest zeggen, opende ze de kaart en ze moest even haar ogen dichtknijpen vanwege de felgele kleur die haar tegemoet schitterde.

Links las ze: met kleuren. Ja, zeg het met kleuren, dacht ze. Weer eens wat anders dan met bloemen. Jij koos voor geel, stond eronder. Ze fronste haar wenkbrauwen. Rechts stond een soort van gedichtje. Met stijgende verbazing las ze de tekst die met een duidelijke mannenhand en zwarte inkt op de gele achtergrond was geschreven:

 

geel is kracht

en energie

geel is zon

en vreugde

geel is bezig zijn

en lekker druk

 

zoals jij

mooi Zwaantje

bloeiend

krachtig

sterk

 

zelf

een kunstwerk

 

‘Nou ja, zeg,’ liet ze zich ontvallen. ‘Wat is dit voor onzin?’ Ze draaide de kaart om en om, maar vond geen afzender.

‘Is er iets?’ Johanna kwam op haar af.

‘Ach, een of andere grapjas heeft me een gedichtje toegestuurd.’ Ze klapte de kaart dicht, stopte hem terug in de envelop en gooide alles in de prullenbak. ‘Koffie, daar heb ik zin in.’

‘Hoezo? Wat was het dan voor kaart?’ vroeg Johanna terwijl ze naar het kantoortje liep, waar het koffiezetapparaat stond.

Geel, dacht Zwaantje. Inderdaad, ik koos voor geel. Mijn winkel heet de Gele Plomp en al bestaat er ook een witte plomp, die qua bloem veel mooier en bekender is en meestal waterlelie wordt genoemd, toch koos ik voor geel. Met opzet. Want de afzender heeft gelijk: geel staat voor kracht en energie en dat is dan ook precies de reden waarom ik voor die kleur gekozen heb, maar om het op mij te betrekken ... Zwaantje had het op haar zaak betrokken. Ze wilde dat haar winkel zon en vreugde uit zou stralen, licht, warmte en voorjaarsgevoel af zou geven. Daarom had ze ook alle muren felgeel geschilderd. De bloemen in de winkel kwamen er extra mooi door uit en de grote foto’s van gele plompen die ze opgehangen had ook. Maar zij ...?

‘Nou?’

‘Ach, niks. Iemand houdt me voor de gek.’

‘O ja? Meid, je maakt me echt heel nieuwsgierig.’

‘Nou, kijk zelf dan maar.’ Zwaantje haalde de kaart uit de prullenbak en stak hem haar moeder toe.

Die bleef een poosje stil zitten kijken, ze vergat zelfs een slok koffie te nemen. ‘Dat is toch prachtig gezegd, Zwaantje.’

‘Kan wel zijn, maar daarom meent de afzender dat nog niet.’

‘Waarom niet? Je bent toch een mooie, krachtige en energieke vrouw?’

Zwaantje haalde haar schouders op. ‘Ik ben goed met bloemen, maar daar houdt het dan ook wel mee op.’

‘Zwaantje, wat is dat nou? Je kun ook geweldig met mensen overweg. Wel een noodzaak als je een winkel hebt, maar je kúnt het. Je bent vriendelijk, diplomatiek, attent. Je ziet er mooi uit.’

‘Hou op, zeg.’ Zwaantje kleurde ervan en greep haar moeder de kaart uit handen, waarna die opnieuw in de prullenbak verdween.

‘Weet je dat het vandaag 14 februari is?’ vroeg Johanna met een grijns op haar gezicht. ‘Het is een Valentijnskaart, Zwaantje, en die mag je anoniem versturen.’

‘Ah, daarom staat er geen afzender op. Kom, ik ga wat boeketten voor de verkoop maken.’

‘Dat is zo, meisje, maar je mag zo’n kaart alleen maar sturen aan iemand die je erg leuk vindt.’

Tja, en dát geloof ik dus niet, dacht Zwaantje. Er zijn geen mannen die mij leuk vinden. Ik ben ze tenminste nog nooit tegengekomen.

 

Dat het Valentijnsdag was, wist Zwaantje natuurlijk al weken, want zo lang had ze al de beide etalages van haar winkel opgesierd met rode hartjes, rode slingers en nog veel meer wat rood was. En gisteren op de veiling had ze zo veel mogelijk rode en roze bloemen ingeslagen. Ook had ze voor vandaag diverse bestellingen ontvangen die ze allemaal aan het eind van de middag moest bezorgen. Het ging blijkbaar om vrouwen die overdag werkten of naar school gingen. Er zat trouwens één bestelling bij voor een man en dat was de leukste bestelling. Boeketten maken in wat voor kleur dan ook, was voor haar een koud kunstje, maar voor deze man moest ze een kunstwerkje maken, dat als decoratie op zijn bureau zou dienen. Natuurlijk moest ze er bloemen in verwerken, maar het mocht niet op een bos bloemen lijken. Het moest artistiek zijn en vooral mannelijk. En dat was een uitdaging die Zwaantje graag aannam.

Kunstwerkje? Het woord schoot haar weer te binnen. Zij zelf was een kunstwerk, had er in het gedichtje gestaan. Moest zij nu voor die man een bloemstukje maken? Nee, dat kon niet. De bestelling was gedaan door een jonge vrouw en Zwaantje wist zeker dat het voor haar vriend was. Wie kon haar die kaart dan gestuurd hebben?

Vaardig en snel maakte ze een aantal rode boeketten klaar, dat buiten neergezet zou worden voor de winkel, om de mensen eraan te herinneren dat het Valentijnsdag was. Kleine boeketjes, die niet al te duur waren, zodat ze misschien verkocht zouden worden. Toen ze er zeven klaar had, zette ze ze in emmertjes en begon ze naar buiten te brengen.

Voordat ze de winkel geopend had die morgen, had ze natuurlijk ook al van alles buiten gezet. Mensen bleven nu eenmaal liever buiten staan kijken dan dat ze naar binnen kwamen. Pas als ze buiten geïnteresseerd waren geraakt, stapten ze de winkel in. Maar buiten was het niet erg warm en daarom stonden er uitsluitend planten die tegen een stootje konden. Gelukkig was er een kleine luifel boven de winkeldeur, zodat de planten en bloemen niet meteen kletsnat werden als het ging regenen, maar bloemen hielden niet echt van de kou. Toch zette ze deze boeketjes buiten. Van een dag als vandaag moest ze het immers hebben? Dan waren de mensen royaler dan op andere dagen.

‘Ha, Zwaantje, wat heb jij voor moois gemaakt?’

Ze keek verrast op, recht in de ogen van een man, die ze rond de vijftig schatte, zo’n vijftien jaar ouder dus dan zijzelf, want Zwaantje was vierendertig. ‘Goedemorgen,’ zei ze opgewekt, maar toch stond haar hart een seconde stil. Was hij de afzender van de kaart? Hij noemde haar immers bij haar voornaam? ‘Boeketjes voor Valentijnsdag,’ zei ze.

‘O, is het dat vandaag?’ Hij lachte.

Hij houdt me voor de gek, dacht ze. Hij weet heel goed wat voor dag het vandaag is. Alsjeblieft, ik hoop toch niet dat hij die kaart gemaakt heeft. Zwaantje merkte dat de verlegenheid waar ze soms last van had, haar bekroop. Hoe zei je tegen iemand, dat je niet geïnteresseerd in hem was?

Ze knikte.

‘Nou, meisje, daar doe ik niet aan. Onzin vind ik dat. Dat is pure commercie. Het spijt me voor jou, maar daar ga ik echt geen geld aan uitgeven. Ik vind dat je je geliefde moet verwennen als je daar zin in hebt en niet op eh ... 14 februari.’

‘Dat ben ik eigenlijk helemaal met u eens,’ vertrouwde ze hem glimlachend en vooral opgelucht toe. Hij was het niet. Hij deed niet aan Valentijnsdag. ‘Maar ja, zelfs ik moet geld verdienen, dus ik doe wel mee.’

‘Gelijk heb je, Zwaantje, maar heb je ook boeketten die niet rood zijn?’

‘Binnen heb ik genoeg anderskleurige bloemen en als er geen boeketje naar uw smaak tussen zit, maak ik dat toch.’

‘Zo mag ik het horen.’

Blij liep ze achter hem aan de winkel in. De vraag bleef natuurlijk wie de afzender van die stomme kaart was, maar desondanks voelde ze zich vrolijk, omdat hij het niet was.

‘Ik wil graag een geel boeket,’ zei hij.

‘Geel?’ Weer schrok Zwaantje een seconde. Was hij het dan toch?

‘Ja, geel. Is dat zo raar? Geel als de zon, juist in deze tijd van het jaar, waarin het meestal grauw en triest is. Zonnebloemen heb je zeker niet?’

‘Nee, daar is het echt nog te vroeg voor, maar ik heb genoeg geel om er iets leuks van te maken. Ik heb al narcisjes en een takje forsythia doet het ook altijd goed.’ Ze liep langs hem heen naar de emmers met snijbloemen. ‘Gele gerbera’s heb ik ook.’ Nee, hij was het niet, want dan had hij anders gereageerd op haar vraag over geel.

‘Waarom heet jouw zaak eigenlijk de Gele Plomp?’ vroeg hij nu.

Zwaantje voelde zich overrompeld. Was hij het dan toch?

‘Ja, ik bedoel maar, je hebt geen gele plomp te koop, alleen maar foto’s aan de muur van die grote dotterbloemen.’

Zwaantje volgde zijn blik en knikte instemmend. ‘Ja, daar lijken ze inderdaad op,’ zei ze zo kalm mogelijk, maar het zweet brak haar uit. ‘Alleen drijven deze altijd op het water. Ik vond de bloem mooi. Ik vond dat ze bij me paste.’

‘Haha, omdat jij ook niet te koop bent zeker?’

Ze keek hem onderzoekend aan. Waar was hij op uit? ‘Nee, omdat het een wilde bloem is. Dat sprak me aan. Misschien wat vreemd voor een bloemenzaak waar uitsluitend gekweekte bloemen te koop zijn, maar er zijn al zo veel bloemenzaken die “Rosa” of “Flora” of “Gerbera” heten, dat ik iets anders wilde.’ Ze boog zich over de bloemen in de hoop dat hij niet kon zien hoe rood haar wangen inmiddels waren. Als jij de afzender bent, zeg het dan, dacht ze in stilte. Dan hebben we dat ook weer gehad. Ze verzamelde zwijgend een boeketje met gele bloemen, maar de man zweeg verder ook. Hij betaalde en verdween. Zwaantje keek hem peinzend na. Hij kon de afzender niet zijn, toch? Sjonge, wat zat die kaart haar opeens dwars. Ze moest die maar zo snel mogelijk vergeten.

 

Dat ging echter niet zo gemakkelijk. Elke mannelijke klant die binnenkwam, bekeek ze met een lichte argwaan. Bovendien kwamen er vandaag meer mannen dan normaal. Dat lag natuurlijk aan de dag. Ze wilden allemaal een boeket voor hun vrouw of vriendin kopen. Maar Zwaantje vroeg zich telkens af of hij misschien stiekem de afzender was. Toch kon ze aan het einde van de dag constateren dat er niet een bij had gezeten die meer dan zakelijke belangstelling voor haar had getoond.

Tegen vijf uur laadde ze de boeketten in die ze ’s middags tussen de bedrijven door gemaakt had, om te bezorgen. Behendig manoeuvreerde ze haar busje door de straten van het dorp. Ze glimlachte om zichzelf. Ze woonde nu een halfjaar in dit Groningse dorp, maar voelde zich er al behoorlijk thuis en ze kon de straten inmiddels zonder plattegrond vinden. Dat zou anders geweest zijn wanneer ze een winkel had geopend in de stad Groningen.

Daar was ze opgegroeid en naar school gegaan, toch kende ze lang niet alle straten, want Groningen bezat zo veel straten dat ze vermoedelijk bij elke bezorging de kaart nodig had gehad. Een navigatiesysteem was dan zeker handig, maar dat kostte geld en daar had Zwaantje nog steeds niet veel van. Het had veel geld gekost om de zaak te openen en vooral in het begin verdiende ze nog maar weinig. Gelukkig had ze een grote lening bij de bank kunnen krijgen, omdat ze daar haar plannen wel zagen zitten. Daarmee had ze de winkel kunnen inrichten en de eerste grote hoeveelheid planten kunnen inkopen, maar er moesten elke week, liefst zelfs twee keer per week, verse bloemen gekocht worden op de veiling en die moesten altijd direct betaald worden. Al haar spaargeld was opgegaan. Ze had zelfs geld van haar ouders geleend, die gelukkig volledig achter haar stonden en haar zelfs aanmoedigden. Helemaal omdat ze ook in hun dorp ging wonen.

Zwaantje glimlachte bij de woorden ‘hun dorp’. Het was het geboortedorp van haar moeder. Johanna had zich nooit thuis gevoeld in de stad. Ze was ernaartoe verhuisd toen ze met Sybren trouwde, die wel een stadsmens was, maar had daar eigenlijk al snel spijt van. Al bleek het later wel handig, omdat de ziekenhuizen vlakbij waren ... Dat was vanuit het dorp weer heel anders geweest. Nou ja, ziekenhuizen ... Brr. Zwaantjes gezicht betrok even.

Ah, daar is het nummer dat ik zoek, dacht ze, en parkeerde vlak voor de deur. Ook dat was een van de gemakken van een dorp, bedacht ze, want waar kon je in de stad nu nog vlak voor de deur parkeren? Zeker in het centrum niet. Het scheelde haar in elk geval een boel lopen en daar was ze blij om, want veel lopen was vermoeiend voor haar.

Ze zocht het juiste boeket uit en belde aan. ‘Alstublieft,’ zei ze vrolijk.

De jonge vrouw die opendeed, keek verbaasd. ‘Voor mij?’

‘Ja, hoor. Veel plezier ermee.’

Zwaantje keek in haar papieren voor het volgende adres. Dat was vlak om de hoek. Ze startte de motor en trok op. Ha, dat was een van de redenen waarom haar moeder weg had gewild uit de stad. Het was er zo druk, zo veel verkeer, altijd rumoerig en lawaaierig. Zodra Zwaantjes broer meldde dat hij ook het huis uit ging, kaartte ze dan ook haar wens aan bij Sybren. Ze wilde terug! Terug naar haar geboortedorp.

Sybren had geen seconde geprotesteerd. Hij voelde zich verplicht, omdat hij haar zo vaak dagenlang alleen liet zitten als hij met zijn vrachtwagen op weg was en daar na al die jaren nog steeds volop van genoot. En daarbij kwam dat Johanna nooit buitenshuis gewerkt had en dus hele dagen volkomen alleen was. In haar geboortedorp woonden nog kennissen van vroeger of ze zou snel nieuwe maken, omdat ze zich er prettiger zou voelen.

Al vrij gauw waren ze hierheen verhuisd.

‘Meneer,’ zei Zwaantje nadat ze uitgestapt was en aangebeld had, ‘alstublieft.’

De man fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is dit?’

‘Een kunstwerkje voor op uw bureau.’

‘En van wie komt dat?’

‘Geen idee. Ik weet alleen dat ik het hier moet bezorgen. Veel plezier ermee.’

‘Wacht even, dametje, zo gemakkelijk kom je hier niet mee weg. Ik wil eerst weten van wie ik dit krijg.’

Zwaantje bleef rustig, ondanks dat hij zich leek op te winden. Dit was nu het stukje waar ze ’s middags de meeste tijd aan had besteed, maar het leek niet in de smaak te vallen. ‘Dat weet ik echt niet. Het is vandaag Valentijnsdag en dan mag je anonieme dingen versturen.’

‘Valentijnsdag? Is het daarvoor?’

‘Dat vermoed ik wel. Juist omdat er geen afzender bij staat.’

‘Dan wil ik het zeker niet hebben. Ik accepteer geen anonieme cadeautjes. Neem maar weer mee terug.’

‘Maar het is betaald!’

‘Daar heb ik niets mee te maken. Neem mee.’

Ietwat beteuterd stond Zwaantje tegen de dichte deur aan te kijken, het kunststukje in haar handen. Het was zo mooi geworden! Maar ja, hoe mooi ook, als je niet van anonieme afzenders hield – en daar kon ze hem eigenlijk geen ongelijk in geven – dan wilde je er niet naar kijken. Ze zette het weer in haar bestelbusje en reed naar het volgende adres.

Had ze ergens de naam genoteerd van de opdrachtgeefster? Waarschijnlijk niet, ze was in de Gele Plomp geweest en had contant betaald, herinnerde Zwaantje zich. Sneue toestand, zeg. Ze grinnikte. Zo kwam je echt van alles tegen in een winkel. Het was altijd haar droom geweest om een eigen bloemenwinkel te beginnen en het was soms sappelen om financieel rond te komen, maar ondanks dat was het leuker dan ze ooit van tevoren gedacht had.

Terwijl ze de andere boeketten bezorgde, dacht ze terug aan het enthousiasme van haar moeder. Op een avond belde ze op. Zwaantje woonde en werkte in de stad Groningen, waar ze na haar opleiding Bloemsierkunst een baan had gevonden in een grote bloemenzaak waarbij ze veel ervaring opdeed en waar ze met plezier werkte. Maar nu waren er in haar moeders dorp plannen om een winkelcentrum te bouwen. ‘Met woningen erboven, Zwaantje! Dat is toch prachtig! Hoef je nooit ver te lopen van je huis naar je winkel. En je zegt altijd dat je dit zo’n prettig dorp vindt. De dichtstbijzijnde bloemenzaak zit acht kilometer verderop. Zwaantje, dit is je kans! Bovendien kan ik je dan gemakkelijk helpen als het je te druk is of als je weg moet om bloemen te bezorgen of ergens op locatie een bloemstuk moet maken!’

Wat was Johanna in de wolken geweest toen Zwaantje de knoop doorhakte en een aanvraag indiende bij de gemeente. Alles bij elkaar duurde het toen nog twee jaar voordat ze haar winkel kon openen, maar dat waren spannende en opwindende jaren geweest. Er kwam zo veel bij kijken en haar opleiding kwam haar goed van pas, want daar had ze niet alleen geleerd wat je allemaal met bloemen kon doen, maar ook hoe je een winkel startte en runde.

‘Hoi, mam, ben je er nog?’

‘Ik wilde net de deur op slot doen. Het werd nog even druk zo vlak voor sluitingstijd. Toch nog wat Valentijnsboeketten verkocht.’

‘Mooi!’ Zwaantje glunderde, terwijl ze het kunstwerkje op de toonbank zetten.

‘Was die man niet thuis?’ vroeg Johanna bezorgd.

‘Jawel, hoor, maar hij wilde het niet hebben. Er zat geen kaartje bij en hij accepteerde geen anonieme cadeautjes.’

‘Dat was toch Anneke van Lutz die het bij je bestelde?’

‘Mam, dat weet ik niet, hoor. Ik kende haar niet en Lutz ken ik al helemaal niet.’

‘Dat zul je toch moeten leren, meisje. Als je hier flink wilt verkopen, zul je de mensen moeten leren kennen.’

‘Ik zeg het wel met bloemen, mam.’ Zwaantje lachte. ‘Maar weet jij waar Anneke van Lutz woont?’

‘Ik kan het Lutz vragen. Die weet ik wel te wonen.’

‘Nee, nee, dat moet je niet doen, mam. Dan moet je uitleggen waarom en dat is niet leuk voor haar. Het is al erg genoeg als ze het van mij hoort, maar als haar vader het ook nog weet.’

‘Tja, dan weet ik het niet. Zal ik de bloemen in de koeling zetten? Je bent zo lang op de been geweest vandaag.’

‘Dank je, mam, maar ik doe het toch liever zelf. Je weet dat ik dan meteen kijk wat voor bloemen er ontbreken of welke er nog mooi bij zouden kunnen. Morgen is het zaterdag en er zijn er vandaag zo te zien toch meer verkocht dan ik hoopte, dus misschien moet ik online nog wat bloemen bijbestellen.’

‘Oké, dan ga ik naar huis. Fijn weekend, meisje.’ Johanna kwam op haar af en kuste haar op de wang.

‘Jij ook, mam, en bedankt voor vandaag.’

Johanna zuchtte theatraal. ‘Wil je dat nu nooit meer zeggen? Ik weet best dat ik een grote hulp voor je ben, maar jij weet ook heel goed dat ik het voor mijn eigen plezier doe. Ik geniet er zo van om hier in de winkel te werken. Dus eigenlijk moet ik jou bedanken, want waar krijg ik anders zulk leuk werk op mijn leeftijd en dan ook nog met zulke variabele tijden en zo’n lieve baas?’

Zwaantje keek haar glimlachend na. Ze zag dat haar moeder de kar met planten ook binnengezet had. Dat was eigenlijk iets wat ze met zijn tweeën moesten doen, al had Zwaantje het ’s morgens ook alleen gedaan. Hij had wielen en kon rijden, maar was toch vrij zwaar om te verplaatsen. Maar nu kwam het haar goed uit dat het al gebeurd was. Ze begon de emmers met bloemen naar de koeling te brengen. Ondertussen noteerde ze in gedachten dat ze nog wel een paar gele bloemen kon gebruiken. Gele en roze, dacht ze. Misschien ook nog wat witte. Ze zou zo even op internet kijken wat er aangeboden werd.

Het kunstwerkje zette ze ten slotte midden op de toonbank. Misschien dat Anneke nog kwam en het zag staan. Op het kantoortje ging ze achter de computer zitten, maar haar blik viel op het stapeltje post van die dag. Snel keek ze de poststukken door. Rekeningen en rekeningen. Onderop vond ze weer de kaart. Wat deed die kaart daar? Ze had hem toch weggegooid! Mam, dacht ze, bemoei je er niet mee! Voor de derde keer die dag gooide ze de kaart in de prullenbak.